NHMG

Twee gedichten

Libatie

Er staat iets haaks
op de dag vandaag, klem

die de bloedtoevoer
afsnijdt net op de plek

waar ik echo's waarnam
van toen je laatst nog

hier was. We deden alsof
het hoogteverschil geen

belang had en keerden
onze handen om, sloegen

troef op de meter tussen
onze voeten, een goud-

ader voor het rapen. Later
een petit eau-de-vie als

plengoffer want het kleven
van de dagen bond ons

onvoldoende. Er kwam
haast geen einde aan

de stilstand. Behalve in
je brieven. Transparanten

van rijstpapier vol
stoornis, gloed.


Tot stof

Zullen wij de bomen hun recht
laten? Dat ze naar believen
hun grenzen aanmerken, dat wij

ons richten tot het vlak, het lage
land. Hier blijft het wereldse
niet meer bewaard. We sparen nog

slechts de aarde op, verzamelen
ze voor het nageslacht. Nu
het hoofd gebogen, een zinkgat

delvend tot de ondergrond, vatten
wij aan. Zullen wij de diepte
mager ruimen? Als knieval voor straks

de kleinbehuisde tijd. Och, dit spreekt
toch tot u? De laatste hymne
sedimenteert u vol geloof. Het loof

wortelt immers ook in knekelhof
en bouwput. Aldus spaden wij
ons beschermd, vergaren stof tot

bedevaart, een relikwie. Molsblind
pieren wij door oogglas, het licht
in de tunnel poken we droog. Boven

is geen dijkgraaf meer op overschot.
De veerman betalen we in verzuim.



Oorspronkelijk gepubbliceerd op Het gezeefde gedicht

« Previous Next »